Een kwart eeuw lezen, luisteren, kijken en internetten. 0p woensdag 6 oktober 2004 werd het onderzoeksrapport aangeboden aan de staatssecretaris van Cultuur, mw. mr. M.C. van der Laan. De studie van het Sociaal Cultureel Planbureau maakt deel uit van een langlopend onderzoeksprogramma – Het culturele draagvlak – dat met steun van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontwikkelingen in de cultuurdeelname van de Nederlandse bevolking in kaart brengt.
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:
Sinds 1975 is het media-aanbod sterk gegroeid. De hoeveelheid tijd die Nederlanders aan deze media besteden is echter vrijwel gelijk gebleven. Van de gemiddeld bijna 45 uur vrije tijd per week gaat bijna 19 uur (ruim 40%) op aan media en ict. Twee derde deel van de mediatijd (12,4 uur oftewel ruim 27% van de vrije tijd) wordt voor de televisie doorgebracht.
In de afgelopen kwart eeuw heeft een verschuiving in de tijdsbesteding plaatsgevonden van oude naar nieuwe media. De tijd besteed aan sociale contacten is in die periode aanzienlijk gedaald.
Elke nieuwe generatie telt minder lezers van boeken, kranten en tijdschriften dan de vorige. Zo las in 2000 van de 50-65 jarigen nog 35% een boek, 66% een tijdschrift en 80% een krant. Onder 20-34 jarigen waren deze percentages resp. 27%, 46% en nogmaals 46%.
Sinds 1975 is de hoeveelheid tijd die aan boeken wordt besteed gedaald met een derde. Dit is voornamelijk het gevolg van de daling van het aantal boekenlezers. De echte boekenliefhebbers lezen nog vrijwel evenveel als drie decennia geleden.
Ouderen blijven de publieke omroep nog het meest trouw. Jongere kijkers geven de voorkeur aan de commerciële omroep. Daarnaast zijn jongeren het vaardigst in het omgaan met computers, internet, games e.d. en besteden zij er van alle leeftijdsgroepen ook de meeste tijd aan.
In Nederland is het marktaandeel van de publieke omroep vergeleken met andere Europese landen relatief laag (37%). Per hoofd van de bevolking wordt echter ook veel minder geld aan de publieke omroep besteed dan bijvoorbeeld in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
In tegenstelling tot middelbaar en hoger opgeleiden gingen lager opgeleiden niet méér gebruik maken van het steeds meer gevarieerde media- en informatie-aanbod.
Nu internet zich ontwikkelt tot het centrale distributiemedium voor tekst, beeld en geluid en voor onderlinge communicatie, is een mediabeleid ingedeeld naar letteren, pers, omroep, ict en communicatie-infrastructuur niet langer adequaat. Een alternatieve indeling naar de functies die media vervullen (informeren en opiniëren; gezelschap bieden en verbondenheid creëren; socialiseren en cultureel integreren; amuseren) ligt meer voor de hand.
In Achter de schermen worden voor het eerst ontwikkelingen in media-aanbod, media-uitrusting en mediagebruik beschreven tegen de achtergrond van sociale veranderingen die de Nederlandse samenleving in de afgelopen drie decennia heeft doorgemaakt. Met het Tijdsbestedingsonderzoek dat sinds 1975 om de vijf jaar is gehouden, voor het laatst in 2000, beschikt het SCP over een unieke gegevensbron waarmee het gebruik van gedrukte, audiovisuele en digitale media in onderlinge samenhang kan worden beschreven.
De auteurs, dr. Frank Huysmans, dr. Jos de Haan en dr. Andries van den Broek, besteden in het boek bijzondere aandacht aan cultuurdeelname (literatuur, theater, muziek etc.) via de media en internet. Ook vergelijken zij de Nederlandse mediasituatie met die in omringende landen. De auteurs pleiten voor het ontwikkelen in het onderwijs van mediacompetentie: vaardigheid in het kritisch omgaan met media. Voorts betogen zij dat nu het internet zicht ontwikkelt tot hét centrale distributieplatform voor tekst, beeld en geluid, de traditionele indeling van het mediabeleid in letteren, pers, omroep en ict een probleem wordt. Zij stellen een indeling voor naar de vier functies die het mediabestel vervult: informeren en opiniëren; het bieden van gezelschap en verbondenheid; socialiseren en cultureel integreren; en amuseren.